Registratie van de ochtendpols:
De ochtendpols wordt het best liggend geregistreerd, enkele minuten na het ontwaken. Om bruikbare informatie te krijgen moeten de omstandigheden van deze registratie steeds dezelfde zijn bij elke meting.
Wat kunnen we afleiden uit de ochtendpols?
De ochtendpols geeft inzicht in de evolutie van de lichaamsconditie. In principe is het zo dat naarmate je lichaamsconditie verbetert ook de ochtendpols daalt. Anderzijds zal dan ook als je niet meer of minder traint na verloop van tijd de ochtendpols stijgen.
De ochtendpols kan worden beschouwd als de barometer van het lichaam. Een verhoogde ochtendpols kan een aanwijzing zijn dat het lichaam onvoldoende hersteld is van de daarvoor geleverde inspanningen. Als we te maken hebben met een goed getrainde sporter, dan zal een verhoging van slechts enkele hartslagen (een vijftal slagen of ongeveer 10%) leiden tot een zekere voorzichtigheid. De rustpols van een minder goed getrainde sporter is ook onderhevig aan de vooraf geleverde trainingsarbeid. Bij hem mag de ochtendpols 7 tot 10 slagen of tot ongeveer 15% hoger liggen voordat er een alarmbel gaat rinkelen. Bij een verhoogde ochtendpols is het absoluut aan te raden om een rustdag of een lichtere training in te lassen. Een verdere controle van de ochtendpols blijft dan wel nodig. Een verhoogde ochtendpols kan ook een indicatie zijn voor een virale infectie, zoals griep, hoewel de ziektesymptomen nog niet aanwezig zijn. Het terugbrengen van de trainingshoeveelheid of het houden van volledige rust voorkomt dat het weerstandsvermogen van het lichaam tegen opkomende infectie verder verzwakt wordt en het herstel zal dan ook vlugger verlopen dan wanneer je blijft doortrainen tot het ziektebeeld zich volledig manifesteert. Een regelmatige en nauwkeurige registratie en interpretatie van de ochtendpolscurve kan de sporter heel wat ongemakken besparen. Een lage ochtendpols is echter geen absolute waardemeter voor de lichaamsconditie. Een sporter met 45 slagen/minuut als ochtendpols heeft niet per definitie een betere Conditie dan een sporter met 50 slagen/minuut als ochtendpols. Bovendien is een lage ochtendpols niet altijd een garantie dat de conditie optimaal is.
Hoe kan de hartslag worden geregistreerd?
Allereerst kan de registratie plaatsvinden door het manueel voelen en tellen van de hartslag ter hoogte van hart, de halsslagader of de polsslagader. Vanzelfsprekend is deze methode vrij onnauwkeurig. Wij raden het gebruik van een draadloze hartslagmeter (Polar,…) aan. Met dit meetinstrument blijft de sporter tijdens de inspanning voortdurend op de hoogte van zijn/haar hartslag.
Het gebruik van de hartslagmeters bij de jeugd
Vaak wordt de vraag gesteld vanaf welke leeftijd het zinvol is om met een hartslagmeter te trainen. Om hierop een antwoord te geven moeten we eerst de volgende twee onderwerpen bespreken:
1. Welke fasen onderscheidt men in de jeugdtraining?
Fase 6-12 jaar: tijdens deze fase is het erg belangrijk om het kind een breed gamma van motorische vaardigheden aan te bieden, omdat in deze periode de basis wordt gelegd van het uiteindelijke motorische ontwikkelingsniveau van de jongere. Het is aan te bevelen om bij deze leeftijdsgroep het accent te leggen op spelevaren en een zeer brede waaier van bewegingsvormen. Gerichte training is tijdens deze fase niet aan de orde.
Fase 12-15 jaar: In de vorige is de specifieke aanleg van het kind duidelijk geworden. Vanaf nu kan er gewerkt worden aan de basistraining van verschillende sporttakken waarin de aanleg van het kind tot uiting komt. Bv. een kind dat blijkt te beschikken over een goed aëroob uithoudingsvermogen kan fietsen,zwemmen en lopen. Dit wil niet zeggen dat tijdens deze fase andere fysieke basiseigenschappen verwaarloosd moeten worden.
Fase 15-18 jaar: vanaf deze fase wordt meer gericht getraind binnen één bepaalde sport. De verschillende basiscomponenten die van belang zijn voor die bepaalde sport komen zeer ruim aan bod.
Fase vanaf 18 jaar: dan is er sprake van een zeer gerichte, specifieke training met het oog op het bereiken van een zo hoog mogelijk prestatieniveau. Het bereiken van dit prestatieniveau moet uiteraard wel onderdeel zijn van een verantwoorde trainingsopbouw.
2. De fysieke basiseigenschappen bij jeugdtraining:
Het aërobe uithoudingsvermogen: Wanneer men het absoluut zuurstofopnamevermogen van een kind uitdrukt per kilogram lichaamsgewicht, dan zijn er geen merkbare verschillen met het zuurstofopnamevermogen van volwassenen. Dit betekent dat kinderen relatief gezien een even goed uithoudingsvermogen hebben als volwassenen. Kinderen mogen, rekening houdend met hun motorische belastbaarheid, al op jonge leeftijd beginnen met het trainen van deze basiseigenschap, maar nooit dwangmatig en altijd op een speelse manier.
Het anaërobe uithoudingsvermogen:het melkzuurgehalte dat kinderen kunnen bereiken tijdens maximale inspanningen is aanzienlijk lager dan bij volwassenen. Pas vanaf de puberteit is er een stijging in het maximaal melkzuurgehalte van kinderen. Tijdens de puberteit zijn anaërobe inspanningen echter af te raden, omdat dit soort inspanningen een grote belasting betekenen op het lichaam, dat in volle ontwikkeling is. Anaërobe inspanningen op jonge leeftijd kunnen ook leiden tot verdikking van de hartwand. Trainen van het anaëroob uithoudingsvermogen mag dus pas na de puberteit.
Kracht: de ontwikkeling van de krachtcomponent is onderhevig aan de productie van het mannelijke geslachtshormoon testosteron. Daarom is specifieke krachtsontwikkeling pas mogelijk vanaf de puberteit. Uitzonderlijk blijkt de krachtsontwikkeling van de uithoudingsspieren te zijn, zoals de buik- en de rompspieren, die mogen dus al vrij vroeg getraind worden. Evenals bij het anaërobe uithoudingsvermogen moet tijdens de puberteit opgelet worden met krachttraining, omdat deze training een te grote extra belasting kan betekenen voor het lichaam.
Lenigheid: het kind is op zijn lenigst tussen 6 en 10 jaar. Daarna begint lenigheid al zeer geleidelijk af te nemen. Vandaar dat niet vroeg genoeg begonnen kan worden met het onderhoud van de lenigheid.
Coördinatie: ook de coördinatie mag en kan vroeg ontwikkeld worden. Dit kan het best door al op vroege leeftijd motorische vaardigheden aan te leren.
Conclusie:
In het kader van een verantwoorde trainingsopbouw die niet gericht is op het behalen van onmiddellijk resultaat, is het voor jongeren erg belangrijk niet te vroeg te beginnen met intensieve trainingen. Vóór de puberteit moeten anaërobe trainingen om fysiologische redenen vermeden worden. Ook tijdens de puberteit geldt hetzelfde principe in verband met de grote stress voor het lichaam die deze trainingen met zich meebrengen. Pas vanaf ongeveer 17-18 jaar mogen anaërobe trainingen deel uitmaken van het trainingsprogramma. Een hartslagmeter kan dus al vanaf 12 jaar een nuttig instrument zijn om de trainingen te sturen en overbelasting te vermijden.
“Van Den Bosch P. Beter trainen met de hartslagmeter. Deltas, België – Nederland”